baccalaureus

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • bac·ca·lau·re·us
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord baccalaureus baccalaurei
verkleinwoord baccalaureusje baccalaureusjes

Zelfstandig naamwoord

de baccalaureusm

  1. (historisch) academische titel, te behalen na drie tot vier jaar hoger onderwijs
  2. iemand die het baccalaureaatsexamen heeft behaald
Synoniemen
Verwante begrippen

Gangbaarheid

44 % van de Nederlanders;
43 % van de Vlamingen.[1]

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be


Latijn

Woordherkomst en -opbouw
  • afgeleid van Latijn baccalarius, dat op verschillende terreinen jonge mannen aanduidde die al een behoorlijke opleiding hadden, maar nog niet zelfstandig werkten; vermoedelijk onder invloed van baca "bes" en laurea "laurier", vanwege het gebruik om geslaagden een lauwerkrans (met besjes) op het hoofd te zetten

Zelfstandig naamwoord

baccalaureus m

  1. gevorderd student die onderwijs verzorgt onder toezicht van zijn leermeester
Overerving en ontlening