baande
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- baan·de
Werkwoord
vervoeging van |
---|
banen |
baande
- enkelvoud verleden tijd van banen
- Ik baande.
- Jij baande.
- Hij, zij, het baande.
- Ik baande.
- ▸ ‘Opzij, opzij. ’ Martina gedroeg zich als een menselijke stormram en baande zich een weg door de drommen toeristen die een glimp van hetgeen zich afspeelde wilden opvangen.[1]