baande

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • baan·de

Werkwoord

vervoeging van
banen

baande

  1. enkelvoud verleden tijd van banen
    • Ik baande. 
    • Jij baande. 
    • Hij, zij, het baande. 
     ‘Opzij, opzij. ’ Martina gedroeg zich als een menselijke stormram en baande zich een weg door de drommen toeristen die een glimp van hetgeen zich afspeelde wilden opvangen.[1]

Verwijzingen