averechts

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ave·rechts
Woordherkomst en -opbouw
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen averechts averechtser averechtst
verbogen averechtse averechtsere averechtste
partitief averechts averechtsers -

Bijvoeglijk naamwoord

averechts

  1. in omgekeerde richting.
    • Na de rechtse steek volg je met een averechtse. 
    • Een verbod heeft bij pubers vaak een averechts effect, wat je wilt verbieden wordt ineens een stuk aantrekkelijker juist omdat het verboden is. 
     Als ze een scène maakte zou dat slechts averechts werken, wist ze.[2]
Vertalingen

Bijvoeglijk naamwoord

averechts

  1. partitief van de stellende trap van averecht
    • Dat is iets averechts... 

Gangbaarheid

98 % van de Nederlanders;
95 % van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen