assuradeur

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • as·su·ra·deur
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord assuradeur assuradeuren
assuradeurs
verkleinwoord assuradeurtje assuradeurtjes

Zelfstandig naamwoord

de assuradeurm

  1. een onderneming die verzekeringen afsluit, verzekeraar
    • De assuradeur weigerde de verzekering af te sluiten. 
  2. (beroep) een tussenpersoon met de bevoegdheid van een verzekeraar
Synoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

52 % van de Nederlanders;
20 % van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen