asepsis

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • asep·sis
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het modern Latijn, in de betekenis van ‘wering van infectie’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1912 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord asepsis -
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

de asepsisv

  1. (medisch) zonder bacterien of ziektekiemen
Vertalingen

Gangbaarheid

43 % van de Nederlanders;
49 % van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen


Spaans

Uitspraak
Woordafbreking
  • a·sep·sis
enkelvoud meervoud
asepsis asepsis

Zelfstandig naamwoord

asepsis v

  1. (medisch) asepsis