arglist

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • arg·list
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘boze bedoeling’ voor het eerst aangetroffen in 1276 [1]
  • uit het Middelnederlands [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord arglist arglisten
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

de arglistv / m

  1. (juridisch) het plegen van bedrog of misleiding
    • Volgens M. Antistius Labeo is arglist (dolus) iedere doortraptheid, leugen of kunstgreep, aangewend om een ander om de tuin te leiden, te misleiden of te bedriegen.[3] 
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

40 % van de Nederlanders;
29 % van de Vlamingen.[4]

Verwijzingen