appreteur
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- ap·pre·teur
Woordherkomst en -opbouw
- Naamwoord van handeling van appreteren met het achtervoegsel -eur
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | appreteur | appreteurs |
verkleinwoord | appreteurtje | appreteurtjes |
Zelfstandig naamwoord
appreteur [1]
- (beroep) iemand die appreteert, appreteerder
Verwante begrippen
- mannelijke vorm van appreteuse
Gangbaarheid
- Het woord 'appreteur' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.