apothema

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • apo·the·ma
Woordherkomst en -opbouw
  • uit het Grieks [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord apothema apothema's
verkleinwoord apothemaatje apothemaatjes

Zelfstandig naamwoord

het apothemao

  1. (wiskunde) een meetkundige term die zowel op een cirkel als een regelmatige veelhoek kan worden toegepast
Vertalingen

Gangbaarheid

18 % van de Nederlanders;
53 % van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen