aplomb

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

vertikaal en in evenwicht
Uitspraak
Woordafbreking
  • aplomb
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘doortastendheid’ voor het eerst aangetroffen in 1847 [1]
  • uit het Frans [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord aplomb
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

het aplombo [3]

  1. loodrecht, verticaal, in evenwicht
  2. (figuurlijk) grote zelfverzekerdheid
    • „Donald Trump noemde de NAVO afgelopen weekend in twee Europese kranten ‘achterhaald’ en hij zei dat de Europese Unie binnenkort verleden tijd zal zijn. Dit soort uitspraken doet hij met het aplomb van iemand die de kaarten in handen denkt te hebben, en los van de vraag of dit zo is, moest ik denken aan dit gedicht van Ester Naomi Perquin. Amerika en Europa lijken steeds sterker op een echtpaar in huwelijkscrisis. Ik vrees te weten welke helft de grootste denkt te zijn.”[4]  
Synoniemen
Antoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

54 % van de Nederlanders;
44 % van de Vlamingen.[5]

Meer informatie

Verwijzingen