apert

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • apert
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘duidelijk’ voor het eerst aangetroffen in 1401 [1]
  • [2]
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen apert aperter apertst
verbogen aperte apertere apertste
partitief aperts aperters -

Bijvoeglijk naamwoord

apert

  1. voor iedereen duidelijk, onmiskenbaar
    • Hij vertelt aperte leugens. 
    • Dat is apert onjuist, zo leert ons de geschiedenis. 
Vertalingen

Gangbaarheid

63 % van de Nederlanders;
39 % van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen