antithese

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • an·ti·the·se
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘tegenstelling’ voor het eerst aangetroffen in 1773 [1]
  • afgeleid van these met het voorvoegsel anti- [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord antithese antitheses, antithesen
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

de antithesev

  1. (taalkunde) het tegenovergestelde, iets met een tegengestelde betekenis
  2. (filosofie) de weerlegging van een these
  3. (politiek) (in Nederland) de tegenstelling tussen christelijke en seculiere partijen
Synoniemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

81 % van de Nederlanders;
84 % van de Vlamingen.[3]

Meer informatie

  • Zie de doorverwijspagina op Wikipedia voor meer informatie.

Verwijzingen