antiek

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • an·tiek
Woordherkomst en -opbouw
  • via Frans  antique bn  van Latijn  antiquus bn  in de betekenis van ‘afkomstig uit de Griekse of Romeinse Oudheid, afkomstig uit oude tijden’ voor het eerst aangetroffen in 1553 [1][2][3]
enkelvoud meervoud
naamwoord antiek (*)
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

het antieko

  1. oude kunst-, sier- en gebruiksvoorwerpen, die verzameld en verhandeld worden
    • Hij handelt in antiek. 
Opmerkingen
  • De meervoudsvorm antieken is afgeleid van de tweede betekenis van het bijvoeglijk naamwoord: (mensen) uit de Oudheid. Zij staat dus los van "antiek" dat juist is afgeleid van de eerste betekenis: oud, maar waardevol.
Verwante begrippen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen antiek antieker antiekst
verbogen antieke antiekere antiekste
partitief antieks antiekers -

Bijvoeglijk naamwoord

antiek

  1. oud, maar waardevol
    • Op de veiling gaat een omvangrijke partij antieke tegels onder de hamer. 
  2. met betrekking tot de klassieke Grieks-Romeinse oudheid
    • Plato is een antieke denker. 
Vertalingen

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[4]

Meer informatie

Verwijzingen