annuleer

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • an·nu·leer

Werkwoord

vervoeging van
annuleren

annuleer

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van annuleren
    • Ik annuleer. 
  2. gebiedende wijs van annuleren
    • Annuleer! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van annuleren
    • Annuleer je?