anderhalf

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
stellend
onverbogen anderhalf
verbogen anderhalve


Woordafbreking
  • an·der·half
Woordherkomst en -opbouw

Hoofdtelwoord

anderhalf

  1. (breukgetal) met enkelvoud: één en een half, 1,5
    • Anderhalve week is niet zo lang. 
     Sommige stukken waren lastig, met steile hellingen waardoor het soms wel anderhalf uur duurde om een stuk van twintig meter over te steken.[2]
Afgeleide begrippen
Verwante begrippen
Breukgetallen in het Nederlands
halfanderhalftweeënhalfdrieënhalfvierenhalfvijfenhalfzesenhalfzevenenhalfachtenhalfnegenenhalf
Vertalingen

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen