analgeticum

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • an·al·ge·ti·cum
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het modern Latijn, in de betekenis van ‘pijnstiller’ voor het eerst aangetroffen in 1910 [1]
  • afgeleid van het Griekse algeo (ik voel pijn) met het voorvoegsel an- en met het achtervoegsel -icum [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord analgeticum analgetica
verkleinwoord analgeticumpje analgeticumpjes

Zelfstandig naamwoord

het analgeticumo

  1. (medisch) pijnstillend middel
    • Hoe lang zit hij al aan de analgetica? 
Synoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

42 % van de Nederlanders;
66 % van de Vlamingen.[3]

Meer informatie

Verwijzingen