alarmeert

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • alar·meert

Werkwoord

vervoeging van
alarmeren

alarmeert

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van alarmeren
    • Jij alarmeert. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van alarmeren
    • Hij alarmeert. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van alarmeren
    • Alarmeert!