airconditioner
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- air·con·di·ti·o·ner
Woordherkomst en -opbouw
- uit het Engels[1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | airconditioner | airconditioners |
verkleinwoord | airconditionertje | airconditionertjes |
Zelfstandig naamwoord
de airconditioner m
- een apparaat dat voor airconditioning zorgt
- Wil je de airconditioner even aanzetten?
Verwante begrippen
Vertalingen
1. een apparaat dat voor airconditioning zorgt
Gangbaarheid
- Het woord airconditioner staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "airconditioner" herkend door:
91 % | van de Nederlanders; |
86 % | van de Vlamingen.[2] |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑ airconditioner op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be