agens

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • agens
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘werkende kracht’ voor het eerst aangetroffen in 1829 [1]
  • uit het Latijn [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord agens agentia
verkleinwoord agensje agensjes

Zelfstandig naamwoord

het agenso

  1. (medisch), (scheikunde) een werkzame stof
  2. (taalkunde) dat zinsdeel dat de handeling van het werkwoord voor zijn rekening neemt
    «In de zinnen "Jan eet een appel" en "De appel wordt door Jan gegeten" is "Jan" het agens
Antoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

36 % van de Nederlanders;
53 % van de Vlamingen.[3]

Meer informatie

Verwijzingen