afzweren

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • af·zwe·ren
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
afzweren
zwoer af
afgezworen
klasse 6 volledig

Werkwoord

afzweren

  1. overgankelijk bij ede verklaren dat men niet langer bereid is iets of iemand te dienen
    • Het gebruik van alcohol werd in de Verenigde Staten per grondwetswijziging afgezworen, maar later moest men daar door de toename van de criminaliteit op terugkomen. 
Vertalingen
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
afzweren
zweerde af
zwoor af
afgezworen
klasse 2

zwak -d
gemengd

volledig

Werkwoord

afzweren

  1. ergatief een lichaamsdeel verliezen in een infectieproces
    • Door zijn melaatsheid waren er twee vingers afgezworen. 

Gangbaarheid

97 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen