afzondert

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • af·zon·dert

Werkwoord

vervoeging van
afzonderen

afzondert

  1. (in een bijzin) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van afzonderen
    • ... dat jij afzondert. 
  2. (in een bijzin) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van afzonderen
    • ... dat hij afzondert.