afzochten
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- af·zoch·ten
Werkwoord
vervoeging van |
---|
afzoeken |
afzochten
- (in een bijzin) meervoud verleden tijd van afzoeken
- ...dat wij afzochten.
- ...dat jullie afzochten.
- ...dat zij afzochten.
- ...dat wij afzochten.