afzijn

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • af·zijn
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord afzijn
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

het afzijno

  1. het verwijderd zijn van andere mensen
  2. het niet aanwezig zijn, bet niet beschikbaar zijn
  3. het in een bepaalde toestand verkeren
     Van Rijn: "We zijn een van de landen met het kleinste drugsprobleem. Ik vind dat we die positie moeten houden. Als je zegt ‘een land loopt voorop als het drugs verder legaliseert’, dan moet je je afvragen: voorlopen naar wat? Als we slechter afzijn bij legalisering, dan weet ik niet of een land vooruit- of achteruit loopt.”[2]

Gangbaarheid

42 % van de Nederlanders;
31 % van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Bronlink Weblink bron “Een week #worldondrugs: legaliseren of niet?” (22-04-2016), NOS
  3. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be