afzijn
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- af·zijn
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | afzijn | |
verkleinwoord |
Zelfstandig naamwoord
het afzijn o
- het verwijderd zijn van andere mensen
- het niet aanwezig zijn, bet niet beschikbaar zijn
- het in een bepaalde toestand verkeren
- ▸ Van Rijn: "We zijn een van de landen met het kleinste drugsprobleem. Ik vind dat we die positie moeten houden. Als je zegt ‘een land loopt voorop als het drugs verder legaliseert’, dan moet je je afvragen: voorlopen naar wat? Als we slechter afzijn bij legalisering, dan weet ik niet of een land vooruit- of achteruit loopt.”[2]
Gangbaarheid
- Het woord 'afzijn' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "afzijn" herkend door:
42 % | van de Nederlanders; |
31 % | van de Vlamingen.[3] |
Verwijzingen
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Weblink bron “Een week #worldondrugs: legaliseren of niet?” (22-04-2016), NOS
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be