afwezigheid

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • af·we·zig·heid
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord afwezigheid afwezigheden
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

de afwezigheidv

  1. het afwezig zijn op een bepaald tijdstip en plaats
     Het was nog te vroeg om te weten of ik blind en/of dwaas was geweest om zo lang van huis te zijn. De tijd zou uitwijzen wat de gevolgen van mijn lange afwezigheid zouden zijn op mijn kinderen.[2]
Antoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

100 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[3]

Meer informatie

Verwijzingen

  1. afwezigheid op website: Etymologiebank.nl
  2. Tim Voors
    “Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers op Wikipedia
  3. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be