aftroggelen

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • af·trog·ge·len
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
aftroggelen
troggelde af
afgetroggeld
zwak -d volledig

Werkwoord

aftroggelen

  1. overgankelijk door aanhoudende vriendelijke bede en zoet gevlei iets van iemand verkrijgen, op slinkse manier loskrijgen
    • Oplichters zijn erg creatief en zoeken steeds nieuwe manieren om mensen geld af te troggelen. 
Synoniemen
Afgeleide begrippen
Verwante begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
95 % van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen