aftrek

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • af·trek
enkelvoud meervoud
naamwoord aftrek aftrekken
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de aftrekm

  1. een bedrag dat ergens afgetrokken wordt
    • U krijgt uw gehele borg terug behalve de aftrek voor de schoonmaakkosten. 
  2. het in getal verminderen van iets
    • Voor de aftrek van studiekosten geldt een drempel. 
  3. in trek zijn, populair zijn, van dingen die worden aangeboden, verkocht
    • De zelfgemaakte koekjes vonden gretig aftrek. 
  4. de actie van het iets verminderen
Verwante begrippen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Werkwoord

vervoeging van
aftrekken

aftrek

  1. (in een bijzin) eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van aftrekken
    • ... dat ik aftrek. 

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[1]

Verwijzingen

  1. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be