afsluitinkje
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- af·slui·tin·kje
Woordherkomst en -opbouw
- Afgeleid van afsluiting met het achtervoegsel -kje
Zelfstandig naamwoord
het afsluitinkje o
- verkleinwoord enkelvoud van het zelfstandig naamwoord afsluiting