afmeldt

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • af·meldt

Werkwoord

vervoeging van
afmelden

afmeldt

  1. (in een bijzin) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van afmelden
    • ... dat jij afmeldt. 
  2. (in een bijzin) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van afmelden
    • ... dat hij afmeldt.