afleerden
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- af·leer·den
Werkwoord
vervoeging van |
---|
afleren |
afleerden
- (in een bijzin) meervoud verleden tijd van afleren
- ...dat wij afleerden.
- ...dat jullie afleerden.
- ...dat zij afleerden.
- ...dat wij afleerden.