afkorten

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • af·kor·ten
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
afkorten
kortte af
afgekort
zwak -t volledig

Werkwoord

afkorten

  1. overgankelijk, (taalkunde) kortere versies voor veelgebruikte woorden of woordgroepen bedenken
    • Het woord "bijvoorbeeld" wordt vaak afgekort tot "bijv.". 
  2. overgankelijk korter zagen van planken, dwars op de vezel
    • Voordat hij de balk afkortte, tekende hij hem secuur af. 
Vertalingen

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
97 % van de Vlamingen.[1]

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Weblink bron Gearchiveerde versie “Word Prevalence Values” op ugent.be