afhankelijk

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • af·han·ke·lijk
Woordherkomst en -opbouw
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen afhankelijk afhankelijker afhankelijkst
verbogen afhankelijke afhankelijkere afhankelijkste
partitief afhankelijks afhankelijkers -

Bijvoeglijk naamwoord

afhankelijk

  1. genoodzaakt op anderen te vertrouwen
    • Kinderen zijn afhankelijk van hun ouders en later zijn de ouders afhankelijk van hun kinderen. 
  2. niet zonder iets kunnen
     ‘Mentaal sterke mensen zijn niet bang om tijd alleen door te brengen. Ze genieten ervan en waarderen de tijd die ze alleen doorbrengen. Ze gebruiken hun tijd alleen om te reflecteren en te plannen. Ze zijn niet afhankelijk van anderen voor hun geluk en gemoedsrust.[1]
  3. verslaafd zijn aan bepaalde drugs of geneesmiddelen
    • Van de 1,7 miljoen Nederlanders die slaapmiddelen gebruiken gelden namelijk 200.000 mensen als ‘afhankelijk’.[2] 
  4. (wiskunde) medeveranderend met een andere grootheid
    • De versnelling van een voorwerp is afhankelijk van de massa van dat voorwerp en de kracht die op het voorwerp werkt. 
Vaste voorzetsels
  • afhankelijk zijn van
Verwante begrippen
Antoniemen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[3]

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Tim Voors
    “Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers op Wikipedia
  2. NRC Karel Berkhout 18 februari 2018 Verslaafd aan een pilletje voor het slapen
  3. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be