afhandling
Deens
Uitspraak
Woordafbreking
- af·hand·ling
Woordherkomst en -opbouw
- Afkomstig van het Deense werkwoord afhandle, dat uit het Nederduits komt
- Deens zelfstandig naamwoord met het voorvoegsel af- en met het achtervoegsel -ing
Naar frequentie | 12588 |
---|
enkelvoud | meervoud | |||
---|---|---|---|---|
onbepaald | bepaald | onbepaald | bepaald | |
nominatief | afhandling | afhandlingen | afhandlinger | afhandlingerne |
genitief | afhandlings | afhandlingens | afhandlingers | afhandlingernes |
Zelfstandig naamwoord
afhandling, g
Afgeleide begrippen
Verwijzingen
- afhandling in: Det Danske Sprog- og LitteraturselskabDen Dankse Ordbog op website:ordnet.dk