afga

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • af·ga

Werkwoord

vervoeging van
afgaan

afga

  1. (in een bijzin) eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van afgaan
    • ... dat ik afga. 

Werkwoord

vervoeging van
afgaan

afga

  1. (in een bijzin) enkelvoud tegenwoordige tijd aanvoegende wijs van afgaan
    • ... dat men afga.