afboeken

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • af·boe·ken
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
afboeken
boekte af
afgeboekt
zwak -t volledig

afboeken [1]

  1. het waardeverlies van een bezit in de boeken opnemen
    • Onder druk van de Autoriteit Financiële Markten (AFM) en De Nederlandsche Bank (DNB) werd het register op 1 januari 2016 opgericht als een „gedegen zelfreguleringshuis van en voor de taxateur”. Foute taxaties vormen een groot risico voor de branche en de belastingbetaler volgens de toezichthouders. Neem SNS Reaal, dat tijdens de crisis 2,8 miljard euro moest afboeken op haar vastgoedtak en genationaliseerd moest worden. [2] 
Synoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

96 % van de Nederlanders;
80 % van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen