afbeeldsel

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

afbeeldsel der jongheid
Uitspraak
Woordafbreking
  • af·beeld·sel
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord afbeeldsel afbeeldsels
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

het afbeeldselo

  1. afbeelding
     Dit is een levend afbeeldsel van het volk van Christus dat het veeltijds ten deel valt te zuchten en te wenen, ja, te huilen vanwege de onrust van hun hart. Dat wordt veroorzaakt door hun zonden.[2]
     Zij is volmaakt geschikt voor de natuur van de mens in zijn oorspronkelijke staat en is een afbeeldsel van goddelijke heiligheid.[3]
Synoniemen

Gangbaarheid

37 % van de Nederlanders;
48 % van de Vlamingen.[4]

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Bronlink Weblink bron “Droefheid” (05-03-2008), Reformatorisch Dagblad
  3. Bronlink Weblink bron “Richtsnoer” (15-05-2008), Reformatorisch Dagblad
  4. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be