adresseert

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • adres·seert

Werkwoord

vervoeging van
adresseren

adresseert

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van adresseren
    • Jij adresseert. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van adresseren
    • Hij adresseert. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van adresseren
    • Adresseert!