accountant

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ac·coun·tant
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Engels, in de betekenis van ‘rekeningkundige’ voor het eerst aangetroffen in 1897 [1]
  • uit het Engels [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord accountant accountants
verkleinwoord accountantje accountantjes

Zelfstandig naamwoord

de accountantm

  1. (beroep) (financieel) iemand die zijn beroep maakt van het inrichten en controleren van boekhoudingen en administraties
    • Het is voor een accountant blijkbaar geen enkel probleem om een bedrag van 700 miljoen jarenlang over het hoofd te zien. [3] 
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

98 % van de Nederlanders;
95 % van de Vlamingen.[4]

Meer informatie

Verwijzingen


Engels

Uitspraak
  • IPA: /əˈkaʊntənt/
enkelvoud meervoud
accountant accountants

Zelfstandig naamwoord

accountant

  1. (financieel) (beroep) boekhouder
  2. (financieel) (beroep) accountant
Afgeleide begrippen