accorderen

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ac·cor·de·ren
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘overeenkomen, overeenstemmen’ voor het eerst aangetroffen in 1281 [1]
  • afgeleid van het Franse accorder (met het achtervoegsel -eren) [2]
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
accorderen
accordeerde
geaccordeerd
zwak -d volledig

Werkwoord

accorderen

  1. overgankelijk tot een akkoord komen, het eens worden
Verwante begrippen
Hyponiemen
Vertalingen

Gangbaarheid

91 % van de Nederlanders;
90 % van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen