absenteïsme

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ab·sen·te·is·me
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord absenteïsme -
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

het absenteïsmeo

  1. het (te veel) afwezig zijn
    • Het absenteïsme van die leerling groeide sterk. 
Synoniemen
Antoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

55 % van de Nederlanders;
90 % van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen