abonnement

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
De a wordt kort uitgesproken als in "babbel", maar de spelling is toch met een enkele b (dus niet: abbonnement). Dit komt doordat bij dit leenwoord de schrijfwijze uit het Frans wordt gevolgd. Het beginsel van de etymologie weegt hier zwaarder dan spellingregel 2.B.[1]
Woordafbreking
  • abon·ne·ment
Woordherkomst en -opbouw
  • uit het Frans [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord abonnement abonnementen
verkleinwoord abonnementje abonnementjes

Zelfstandig naamwoord

het abonnemento

  1. overeenkomst waarbij een persoon op geregelde tijden (bijvoorbeeld wekelijks of maandelijks) een tijdschrift of dergelijke ontvangt
    • Wij hebben een abonnement op de krant. 
     Mijn vrouw had vroeger een abonnement op de Vrekkenkrant, een tijdschrift dat een eenvoudige en zuinige levenswijze wilde promoten.[3]
  2. regeling, waarbij een eenmalige of periodieke betaling wordt gedaan, welke recht geeft op een gedurende een bepaalde periode onbeperkte gebruikmaking van een bepaalde service
    • Hij heeft een abonnement op het zwembad. 
Verwante begrippen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

98 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[4]

Meer informatie

Verwijzingen

  1. abonnement (uitspraak) op website: taaltelefoon.be; geraadpleegd 2018-08-19
  2. abonnement op website: Etymologiebank.nl
  3. Tim Voors
    “Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers op Wikipedia
  4. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be