abbrennt

Uit WikiWoordenboek

Duits

Uitspraak
  • IPA: / ˈapbʀɛnt /
Woordafbreking
  • ab·brennt
Woordherkomst en -opbouw
  • Duitse werkwoordsvorm met het voorvoegsel ab-

Werkwoord

abbrennt

Werkwoord

abbrennt

  1. bijzinvorm derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd aantonende wijs bedrijvende vorm van abbrennen
    «Was bekommt man eigentlich von der Versicherung, wenn das eigene Haus abbrennt
    Wat krijg je eigenlijk van de verzekering als je eigen huis afbrandt?

abbrennt

  1. bijzinvorm derde persoon meervoud tegenwoordige tijd aantonende wijs bedrijvende vorm van abbrennen