abaja

Uit WikiWoordenboek
1. Een moderne abaja.

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • aba·ja
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord abaja abaja's
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

de abajav / m

  1. (kleding) wijd vallend, vaak donker gekleurd gewaad dat het hele lichaam vanaf de schouders bedekt, vooral gedragen door islamitische vrouwen
    • De Middelburgse hecht veel waarde aan de tradities en cultuur van de Saoediërs. Op het werk draagt het personeel een abaja. De lange, wijde zwarte overjurk, die ze te voorschijn haalt en aantrekt, werkt heel verhullend, de taille toont niet meer. [1]

Gangbaarheid

10 % van de Nederlanders;
8 % van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen


Spaans

Werkwoord

vervoeging van
abajar

abaja

  1. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van abajar
  2. gebiedende wijs (bevestigend) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van abajar