aardappelboer
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- aard·ap·pel·boer
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van aardappel en boer
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | aardappelboer | aardappelboeren |
verkleinwoord | aardappelboertje | aardappelboertjes |
Zelfstandig naamwoord
de aardappelboer m
- (landbouw) (beroep) boer die aardappels verbouwt
- (handel) aardappelverkoper
Synoniemen
- [1] aardappelteler
Gangbaarheid
- Het woord aardappelboer staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.