aanwennen

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • aan·wen·nen
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
aanwennen
wende aan
aangewend
zwak -d volledig

Werkwoord

aanwennen

  1. wederkerend zich ~: zich tot een gewoonte maken
    • Je moet jezelf wel aanwennen om het licht uit te doen, als je een kamer uitgaat. 
    • Hij had zich aangewend om tijdens het studeren altijd koekjes te eten. Hij is dan ook moddervet geworden.. 
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

90 % van de Nederlanders;
60 % van de Vlamingen.[1]

Verwijzingen

  1. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be