aanvoelen

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • aan·voe·len
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
aanvoelen
voelde aan
aangevoeld
zwak -d volledig

Werkwoord

aanvoelen

  1. overgankelijk gevoel hebben voor, bij intuïtie begrijpen
    • Hij voelt bij het schaken altijd aan wat zijn tegenstander gaat doen. 
  2. overgankelijk met het gevoel begrijpen
    • Aanvoelen dat iemand bang is. 
  3. overgankelijk het genoemde gevoel geven
    • De hand voelt koud aan. 
    • Wat voelt je huid lekker zacht aan zei de verliefde man tegen zijn vrouw. 
     Het woord ‘mild’ had voor haar echter dezelfde betekenis als ‘tucht’ voor ieder ander redelijk denkend mens. Chantal plukte met de vingers van haar rechterhand aan de flinterdunne stof van het zilvergrijze gewaad dat heerlijk koel aanvoelde.[1]
     Hij knipperde een paar maal met zijn ogen, waarna zijn oogleden een stuk minder zwaar aanvoelden. De overdadige lunch eiste zijn tol.[1]
Verwante begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen