aanvliegen

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • aan·vlie·gen
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
aanvliegen
vloog aan
aangevlogen
klasse 2 volledig

Werkwoord

aanvliegen

  1. ergatief vliegend naderen
    • Er kwam een vlucht wulpen aangevlogen die vlak voor onze neus neerstreek. 
  2. overgankelijk onstuimig afkomen op
    • Onze anders zo vriendelijke hond vloog de inbreker genadeloos aan. 

Gangbaarheid

98 % van de Nederlanders;
94 % van de Vlamingen.[1]

Verwijzingen

  1. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be