aanvaller

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • aan·val·ler
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord aanvaller aanvallers
verkleinwoord aanvallertje aanvallertjes

Zelfstandig naamwoord

de aanvallerm

  1. iemand of iets die aanvalt
    • Duitsland was in de Tweede Wereldoorlog de aanvaller. 
  2. (sport) een persoon in de voorste linie
    • De aanvaller is vaak de speler die de meeste doelpunten maakt. 
Synoniemen
Antoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[1]

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be


Afrikaans

Uitspraak

Zelfstandig naamwoord

aanvaller

  1. (ook (sport)) aanvaller