aanstaand

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak

(klemtoonhomogram)

Woordafbreking
  • aan·staand
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

vervoeging van: aanstaan
verbogen vorm: aanstaande

áánstaand

  1. onvoltooid deelwoord van áánstaan
  2. attributief gebruikt dat wat aanstaat
    • De brand ontstond na kortsluiting in een aanstaande televisie. 
stellend
onverbogen aanstaand
verbogen aanstaande
partitief aanstaands

Bijvoeglijk naamwoord

aanstáánd (soms ook: áánstaand)

  1. eerstvolgend, komend
    • De volgende vergadering zal aanstaande maandag plaats vinden. 
    • De aanstaande moeder verwacht over één maand haar baby. 
    • De aanstaande president wordt morgen gekozen. 
     Aangezien de tweeling vrijdagavond steevast bloednerveus werd vanwege de aanstaande cadeautjes en het partijtje, sliep niemand die nacht fatsoenlijk.[1]
     De zoon was eindelijk in behouden haven, als je dat kon zeggen van een aanstaande marineofficier die niet op zee zou opereren.[2]
Vertalingen

Gangbaarheid

100 % van de Nederlanders;
97 % van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen

  1. All-inclusive” op Wikipedia (2006), A. W. Bruna Uitgevers B. V. , Utrecht op Wikipedia, ISBN 90-229-9182-2
  2. Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)
    “Tussen rood en zwart” (2014), Uitgeverij Prometheus op Wikipedia, ISBN 9789044625691
  3. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be