aanspraken
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: aanspraken (hulp, bestand)
- IPA: / anˈsprakə(n) / (3 lettergrepen)
Woordafbreking
- aan·spra·ken
Zelfstandig naamwoord
de aanspraken mv
- meervoud van het zelfstandig naamwoord aanspraak
Werkwoord
vervoeging van |
---|
aanspreken |
aanspraken
- (in een bijzin) meervoud verleden tijd van aanspreken
- ...dat wij aanspraken.
- ...dat jullie aanspraken.
- ...dat zij aanspraken.
- ...dat wij aanspraken.