aanspannen

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • aan·span·nen
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
aanspannen
spande aan
aangespannen
zwak -d


gemengd

volledig

Werkwoord

aanspannen

  1. overgankelijk voorspannen
    • Toen het hard begon te waaien moesten we de scheerlijnen van de tent extra aanspannen. 
  2. overgankelijk (een rechtszaak) beginnen
    • Als u niet binnen 8 dagen betaalt moet ik een rechtszaak tegen u aanspannen. 
     De keiharde bewijzen waarmee ik een rechtszaak kan aanspannen tegen de verantwoordelijke hiervoor ontbreken.[1]
Uitdrukkingen en gezegden
  • Tegen iemand een rechtszaak aanspannen
een rechter een uitspraak laten doen in een conflict
•  De keiharde bewijzen waarmee ik een rechtszaak kan aanspannen tegen de verantwoordelijke hiervoor ontbreken. [2] 

Gangbaarheid

100 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen