aanmaken

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

[4] salade aanmaken met een dressing
Uitspraak
Woordafbreking
  • aan·ma·ken
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
aanmaken
maakte aan
aangemaakt
zwak -t volledig

Werkwoord

aanmaken

  1. overgankelijk een bepaalde substantie produceren
    • Jonge mensen hebben veel eiwitten nodig, omdat ze veel nieuw weefsel aanmaken. 
  2. overgankelijk een nieuw exemplaar van iets maken, voornamelijk op een computer
    • Met deze wizard kun je snel een tabel aanmaken. 
  3. overgankelijk doen ontbranden
    • Hij ging voor ons het vuur aanmaken met hout. 
  4. overgankelijk (kookkunst) toebereiden, op smaak brengen door toevoeging van iets
    • een salade met een dressing aanmaken 
    • gehakt met uit en kruiden aanmaken 
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

100 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[1]

Verwijzingen

  1. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Weblink bron Gearchiveerde versie “Word Prevalence Values” op ugent.be